Het promotieonderzoek is
begeleid door promotor Wiel Veugelers van de Universiteit
voor Humanistiek en co-promotor Jeroen Onstenk van de
Hogeschool Inholland.
Op 17 april 2013 heb ik in
Utrecht mijn proefschrift verdedigd voor een commissie
bestaande uit Jan van den Akker, Universiteit Twente; Harry
Kunneman, Universiteit voor Humanistiek; Yvonne Leeman,
Universiteit voor
Humanistiek; Freddy Mortier, Universiteit Gent, en Micha de
Winter, Universiteit Utrecht.
Democratie leren door filosoferen is verkrijgbaar bij
uitgeverij Damon
|
democratie leren
door filosoferen
Probleemstelling
Filosoferen met kinderen is o.a. gericht op de vorming van
democratische vaardigheden en attituden. Het wil bijdragen
aan de ontwikkeling van competenties, die worden genoemd als
belangrijk voor kritisch democratisch burgerschap. Het
filosoferen met kinderen zou een democratische praktijk
zijn, een situatie in de school waarin kinderen democratie
kunnen praktiseren. Filosoferen met kinderen is gebaseerd op
uitgangspunten als: kinderen zijn gelijkwaardig, ze
overleggen en gaan in dialoog met elkaar, kinderen vormen
een mening, op basis van argumenten en dat doen ze zelf,
onafhankelijk van anderen, verschillen van mening wordt
gewaardeerd.
Doelen en
uitgangspunten van het filosoferen met kinderen zijn
pretentieus, maar worden die pretenties ook waargemaakt?
Kunnen we in de praktijk van het filosoferen met kinderen
waarnemen dat kinderen inderdaad democratische
burgerschapscompetenties verwerven?
Tot nu toe
werd weinig systematisch onderzoek gedaan naar de praktijk
van het filosoferen met kinderen en zeker niet in het
perspectief van de vorming van democratische vaardigheden en
attituden. Wel is er recent In Schotland een onderzoek
gedaan, waarin de ontwikkeling van denkvaardigheden en die
van de dialoog tijdens het filosoferen, alsmede de
verwerving van sociale competenties daardoor, werden
onderzocht. In Vlaanderen en Nederland hebben onderzoeken
plaatsgevonden, waarin de invloed van het filosoferen op het
sociaal klimaat in de klas mede werd onderzocht. De
resultaten van deze onderzoeken geven indicaties dat
filosoferen met kinderen een bijdrage kan leveren aan
democratische burgerschapsvorming.
Een
complicerende factor voor het praktijkonderzoek naar het
filosoferen met kinderen is de veelvormigheid van het
concept, zoals hiervoor is toegelicht. In de loop van 2008
komt een programma beschikbaar voor de basisschool, waarin
een gefundeerde aanpak van filosoferen met kinderen is
uitgewerkt. Het programma steunt methodisch op de aanpak van
Lipman, nl. die van het dialogisch handelen. De nadruk ligt
daarin op het onderzoeken van opvattingen, redeneringen,
argumentaties, e.d. in gemeenschappelijke dialoog. Dit
programma, dat door het Centrum Kinderfilosofie Nederland is
ontwikkeld, heeft als belangrijkste doelen de ontwikkeling
van dialogische vaardigheden en attituden, zoals naar elkaar
luisteren, elkaar vragen stellen, de waardering van
verschillende opvattingen, en het ontwikkelen van het denk-
en oordeelsvermogen van kinderen, het leren redeneren, het
leren uitdrukking te geven aan opvattingen, e.d. De
evaluatie van de pilots van het programma laat zien, dat
leraren vinden dat ze met dit programma de methodiek goed
kunnen uitvoeren.
Het
onderzoek, dat we hier voorstellen, wordt uitgevoerd op
scholen die met dit programma werken. Er wordt nagegaan hoe
leraren dit curriculum interpreteren en in de praktijk
vormgeven, en hoe kinderen het programma ervaren en wat zij
ervan leren.
De
hoofdvraag van dit onderzoek is: welke bijdrage levert
filosoferen met kinderen aan democratische
burgerschapsvorming? De belangrijkste aandacht gaat daarbij
uit naar de relevante leerprocessen die zich tijdens het
filosoferen voordoen en de leerresultaten die dit heeft.
Om hierin
inzicht te krijgen zullen we in het onderzoek het model van
niveaus van het curriculum hanteren, zoals door Goodlad en
in Nederland door van den Akker wordt gebruikt (Goodlad,
1979, van den Akker, 1988, 2005). Zij gaan ervan uit dat een
curriculum op zes niveaus geanalyseerd kan worden:
1.
het ideële
curriculum: de algemene doelstellingen van een programma;
2.
het formele
curriculum: het curriculum uitgewerkt in concrete doelen en
materialen;
3.
het
geïnterpreteerde curriculum: de interpretatie die de leraar
maakt van het programma;
4.
het
geoperationaliseerde curriculum: het door de leraar
daadwerkelijk uitgevoerde curriculum;
5.
het ervaren
curriculum: het door de kinderen uitgevoerde en ervaren
curriculum;
6.
het geëffectueerde
curriculum: dat wat de kinderen hebben geleerd.
Dit model
is zeer geschikt om te onderzoeken of de beoogde doelen en
uitgangspunten ook in leerprocessen en resultaten zichtbaar
worden, en om inzicht te krijgen in de mate van overeenkomst
en verschil tussen de doelen en beoogde resultaten (niveau
1) en de bereikte resultaten (niveau 6).
Om inzicht
te krijgen welke contextfactoren het eventueel optreden van
leerprocessen en resultaten stimuleren dan wel belemmeren
zullen de contexten van de onderzoeksscholen, de
pedagogische visie, de schoolpopulatie, de samenstelling van
de groepen, de leeftijd van de kinderen, en de rol van de
leraar, nauwkeurig worden onderzocht, en geanalyseerd in
relatie tot de eventueel waargenomen leerprocessen en
resultaten. Uitgaande van de opvatting dat kinderen niet
alleen leren voor later, maar dat we ze juist ook actief
burgerschap in de microsamenleving van de school willen
laten praktiseren, is de vraag noodzakelijk in hoeverre het
filosoferen invloed heeft op de democratische omgangsvormen
in de school. De vraag is of kinderen in staat zijn de
eventueel verworven democratische competenties ook op andere
momenten en in andere activiteiten in de school in te
zetten? Met andere woorden: worden de scholen democratischer
gemeenschappen door het filosoferen?
lees het hele plan voor het onderzoek
terug naar democratie leren door filosoferen
|
|