Dankwoord
Allereerst en op de eerste plaats de acht
leraren die hebben meegewerkt: Erica, Esther, Marije,
Marijke, Marion, Monique, Patricia en Pjotr. Jullie
bijdragen zijn niet alleen essentieel voor dit boek, het
vormt de basis ervan. Mijn waardering en dank wil ik vooral
uitspreken voor jullie openheid. Jullie hebben niet alleen
verteld van jullie successen, maar ook van jullie twijfels,
onzekerheden, wat je moeilijk vond en vindt. En dat hebben
we allemaal mogen opschrijven. Die openheid maakt jullie
bijzondere mensen.
De begeleiders, Han, Leen, Hans en Thea, wil
ik bedanken. Jullie hebben op persoonlijke titel en
belangeloos meegewerkt. Met elkaar hebben we het onderzoek
vorm gegeven, we hebben veel energie gestoken in de
begeleiding van de leraren. Voor en tijdens het onderzoek
zijn we bijna maandelijks bij elkaar gekomen.
Toen het schrijven begon zijn we doorgegaan. Sommige
hoofdstukken hebben we eerst met elkaar besproken en daarna
ben ik gaan schrijven. Jullie hebben alles gelezen wat ik
schreef en daarover discussieerden we dan weer. Pittige
gesprekken soms, in een samenwerking die indrukwekkend was.
Leen schreef, het was mooi te ervaren hoe je als groep in
een relatieve eenheid kunt werken als je de principes van
het filosoferen toepast. Ik bewaar deze samenwerking als een
kostbare herinnering.
Het lectoraat Geïntegreerd Pedagogisch
Handelen van de Hogeschool INHOLLAND heeft de onkosten voor
zijn rekening genomen. De lector Jeroen Onstenk kwam een
keer kijken wat we aan het doen waren en hij is gebleven en
heeft met ons meegedacht.
Ine van den Broek heeft - ook belangeloos -
de foto’s gemaakt die het boek nog meer kracht geven. Je
hebt de foto’s gemaakt in de Zevensprong in Boskoop. Het
zijn prachtige beelden van kinderen die je hebt getroffen.
Ik ben heel erg blij met de foto’s die je hebt gemaakt.
Kinderen, sommige van jullie staan er in met
je hoofd, de meesten met een andere naam. Aan jullie dank ik
inspiratie, de energie en het enthousiasme waarmee ik aan
dit boek heb kunnen werken.
De uitgevers, Roel de Groot en Gerard van
Stralen, wil ik bedanken. Door jullie is het boek er ook.
Agiel is geen gewone commerciële uitgeverij, jullie willen
graag boeken uitgeven waarvan je het belangrijk vindt dat ze
er zijn. Zo aanstonds zullen we het eerste exemplaar
uitreiken, maar nu al is het ook van jullie en aan jullie is
het om ervoor te zorgen dat het boek zijn weg vindt naar de
leraren en studenten voor wie wij het hebben gemaakt.
Uitreiking eerste exemplaar
Kinderen leren filosoferen is een boek waarin de leraar
centraal staat.Het is een boek van leraren, over leraren,
voor en aan leraren. Roel de Groot zei me dat hij het ook
een boek vindt van een leraar die in gesprek is met zijn
studenten.
Ik heb
ook leraren.
Nu al weer meer dan tien jaar geleden maakte ik kennis met
kinderfilosofie. In de weg en ontwikkeling die ik sinds die
tijd gegaan ben heb ik van verschillende mensen geleerd.
Onder hen zijn er twee die ik beschouw als mijn leraren,
twee mensen die gedurende langere tijd met mij hierin op weg
zijn gegaan, waar ik niet alleen van geleerd heb, maar die
zich ook om mij en mijn leren bekommerden.
De ene is Berrie Heesen. Van hem heb ik
vooral de kunst van het filosoferen met een groep kinderen
geleerd. Nergens was hij zo in zijn element als tussen
kinderen, geïnteresseerd, uitdagend, speels en streng. Zo
was hij meester. En zo’n meester was hij ook voor mij,
betrokken, prikkelend, frivool en scherp. Zo heb ik door hem
leren filosoferen doordat hij me uitdaagde en scherp, streng
was over de redenering. Hij heeft voor mij ook de weg naar
het creatieve denken geopend. Berrie was een bron van
inspiratie en is dat nog steeds. Voor degenen die Berrie ook
gekend hebben moeten de sporen in wat ik doe, hoe ik dat
doe, herkenbaar zijn. Berrie heeft mij naar de pabo
gebracht, maar voor hij ook daar goed en wel mijn leraar kon
zijn werd hij ziek. Vier en een half jaar geleden hebben we
afscheid van hem moeten nemen.
De andere is Han Wossink. Han beschouw ik nu
al zeker tien jaar als mijn leraar. We hebben elkaar al
langer geleden leren kennen toe je schoolbegeleider was van
de Zevensprong. Aanvankelijk gingen onze gesprekken over
kinderen waarvoor ik je hulp had gevraagd. Je hebt me
geleerd op een andere manier naar kinderen te kijken, een
kind is geen spellingsprobleem, of taalachterstand, maar een
uniek individu met talenten en mogelijkheden. We kregen veel
met elkaar te maken toen we met de Zevensprong en Jenaplan
op weg gingen naar de 21e eeuw, en vooral toen we de weg van
het filosoferen insloegen. We hebben heel veel gesprekken
gevoerd, eerst altijd op woensdagmiddag in de groep, later
in de lerarenkamer van de Zevensprong.
Han kan luisteren. Je hebt in die tien jaar of zo heel veel
naar mij geluisterd. Inmiddels probeer ik dat ook naar jou,
maar dat was in het begin zeker nog niet zo.
Luisteren is nadenken over wat een ander zegt, dat zeggen
kinderen van de Zevensprong ergens in het boek. Dat is een
goed begin.
Luisteren is meer, het is proberen de wereld te zien door de
ogen van degene die tegen je praat.
En dan reageerde je niet door te vertellen hoe het in jouw
ogen zat, je reacties zetten aan tot verder denken.
Dat deed je in het vertrouwen dat ik het kon.
Zo is
het ook met dit boek gegaan. Je hebt naar me geluisterd en
me het vertrouwen laten ontwikkelen dat ik het kon.
Tegelijk heb je daarmee de belangrijkste tonen van het boek
gezet.
Kan een boek luisteren?
Kan een boek leraren het vertrouwen geven dat ze het kunnen?
Ik denk dat dit boek heeft geluisterd, en dat dit boek
leraren dat vertrouwen geeft.
Het eerste exemplaar willen
we daarom aan jou aanbieden.
Naar
de beschrijving van het boek
Naar de inhoudsopgave van het boek
Wat anderen over het boek
hebben geschreven:
AD Groene Hart,
18 april 2007
NBD Biblion, 7 mei 2007
Pabo-docent J. Hendriks uit Zwolle, 19 juni 2007
|
De presentatie van
Kinderen leren filosoferen
Kinderen leren filosoferen is, dat staat in de
ondertitel, een praktijkboek voor leraren. Het is een boek over
filosoferen met kinderen waarin de leraar centraal staat.
Het is een boek van leraren, van de acht leraren die hebben meegewerkt,
het gaat ook voornamelijk over leraren, en het is een boek aan leraren,
en studenten in de opleiding natuurlijk. We vonden het nodig dat er zo’n
boek kwam; in bijna veertig jaar kinderfilosofie is nog betrekkelijk
weinig aandacht voor de leraar geweest.
Na het Delphi onderzoek
Het boek is het gevolg van het delphi onderzoek dat het Centrum voor
Kinderfilosofie samen met 45 betrokken deskundigen in 2004 heeft
uitgevoerd. Hoe komt het, vroeg het Centrum zich af, dat we voor het
idee om te filosoferen met kinderen overal de handen op elkaar krijgen,
terwijl het toch nog zo weinig navolging krijgt? En dus was de centrale
vraag van het onderzoek: hoe kunnen we de verspreiding van
kinderfilosofie vergroten?
Het delphi onderzoek was een buitengewoon rijk onderzoek, het heeft veel
inzichten opgeleverd en voor het Centrum is het tot vandaag een bron
voor beleid en de activiteiten die we ondernemen.
In ieder geval voor mijzelf is de belangrijkste uitkomst van het
onderzoek dat we niet moeten inzetten op een zo breed mogelijke
verspreiding, proberen zo veel mogelijk leraren aan het filosoferen te
krijgen, maar dat we – zoals een van de deelnemers het formuleerde –
moeten inzetten op een betere exploitatie van de bestaande
voedingsbodem.
In mijn woorden: die leraren die enthousiast zijn, die leraren die in
hun groep zijn begonnen, die leraren die dat wel eens doen filosoferen
met kinderen, we moeten onze inspanningen er vooral op richten die
leraren in staat te stellen om dat zo goed mogelijk te doen.
Als leraren ervaren dat ze het kunnen, als ze ervaren dat het de moeite
waard is vooral voor hun kinderen. Dan gaan ze er ook mee door.
Moeilijk?
Is het dan zo moeilijk om filosoferen met kinderen – na een enthousiast
begin – verder te zetten? Ja dat is het! En dat is niet alleen in
Nederland zo. Het literatuuronderzoek dat ik in het kader van het delphi
onderzoek heb gedaan leert dat ook in de Verenigde Staten en Canada de
successcores laag zijn. Die literatuur, die betrekking heeft op de jaren
80 en 90, laat zien dat het daar, ondanks intensieve trainings- en
begeleidingsprogramma's, het hooguit eenderde van de leraren lukt het
filosoferen met kinderen op de lange duur verder te zetten.
Welke verklaringen hebben onze Amerikaanse collega’s daarvoor? Ik wil
er hier enkele noemen, die voor ons vrij herkenbaar zijn:
Voor nogal wat leraren zijn de handleidingen onduidelijk, die vertellen
hen niet wat ze kunnen doen. (Schleifer c.s. 1995, Daniel 1992)
Klein maar dapper en vliegende papa’s zijn naar mijn waarneming de meest
gebruikte boeken om te filosoferen met kinderen, maar ze helpen leraren
en studenten niet hoe je zo’n gesprek nu het beste kan aanpakken.
Veel
leraren betwijfelen of kinderfilosofie wel past binnen de eisen en
doelen van het onderwijs. Ook leraren die 'het heerlijk vinden om met
kinderen te filosoferen' komen regelmatig in conflict met andere
verantwoordelijkheden; de toets die gemaakt moet worden, de taalles die
nog niet af is. 'Waar haal ik de tijd vandaan?' (Schleifer c.s. 1990,
1995)
Dit
horen we heel veel, de methodedruk in het onderwijs is groot.
Sommige leraren betwijfelen de mogelijkheid met kinderen te filosoferen.
Zijn kinderen wel in staat om deel te nemen aan een gemeenschap van
onderzoek? (Schleifer c.s. 1990, Daniel 1992)
Ook
dit horen we erg vaak: mijn kinderen zijn daar nog niet aan toe, ze zijn
niet talig genoeg, het klimaat in de groep is niet veilig genoeg.
Wanneer leraren problemen tegenkomen tijdens het filosoferen met
kinderen trekken zij vaak hun professionaliteit en zelfs persoonlijke
competentie in twijfel. (Daniel 1992)
Ik
kan dat uit mijn eigen ervaring, toen ik begon met filosoferen in de
basisschool alleen maar beamen. We hebben het ook gezien bij de meeste
leraren die aan het boek hebben meegewerkt.
Ook
wel gemotiveerde leraren zijn vaak niet in staat met andere vakgebieden
op een reflectieve en filosofische manier om te gaan, het filosoferen
met kinderen in de rest van hun lesgeven te integreren. Doordat deze
manier beperkt blijft tot 'het uurtje kinderfilosofie' staat de
duurzaamheid ervan onder druk. (Schleifer c.s. 1990, 1995, Cannon, 1990)
Anderen vragen zich af of kinderfilosofie sowieso wel de moeite waard
is. Welk doel dient het? Wat is het belang ervan? (Schleifer c.s. 1990,
Daniel 1992)
Leraren missen de filosofische ervaring om door te dringen in
filosofische ontdekkingen. (Curtis, 1979)
Vooral die laatste vind ik interessant. Curtis schrijft: terwijl de
meeste met kinderen filosoferende leraren in staat zijn de kinderen te
begeleiden naar het verwerven van inzichten, stoppen ze dan meestal. Ze
missen bijna altijd de mogelijkheid belangrijke concepten verder te
onderzoeken, de mogelijkheid om verborgen vooronderstellingen op te
sporen, de mogelijkheid om tegenvoorbeelden te bedenken, de mogelijkheid
om naar argumenten te vragen. Het vreemde is, volgens Curtis, dat de
meeste leraren zich er wel van bewust zijn dat ze die mogelijkheden
voorbij laten gaan. Curtis verklaart dit door een tekort aan eigen
filosofische ervaring.
Dit zie ik vaak, klein maar dapper, vraag antwoord.
Tja, als dat zo is,
als je inderdaad niet kunt doorvragen
dan ga je twijfelen aan je professionaliteit,
dan vraag je je natuurlijk af of filosoferen op den duur wel de moeite
waard is.
Waarom zou je er dan mee verder gaan?
Bewegende practices
Geef ons ‘good practices’ riepen vooral de leraren die aan het delphi
onderzoek deelnamen, goede praktijkvoorbeelden waarmee we het
filosoferen met kinderen verder kunnen ontwikkelen.
‘Good practices’ wat moeten leraren daarmee? Zijn ze daarmee wel zo
geholpen? Dat vroegen Han Wossink en ik ons af, toen we elkaar na het
delphi onderzoek in juni 2004 ontmoetten, op de plaats waar we elkaar
meestal spreken: in de lerarenkamer van basisschool de Zevensprong in
Boskoop.
Wat moeten beginnende leraren en pabostudenten met uitmuntende
voorbeelden? De praktijk is voor hen altijd anders en krijg dat maar
eens voor elkaar. Zouden geweldige voorbeelden niet eerder ontmoedigen
dan dat ze inspireren: dit kan ik niet, mijn kinderen zijn nog niet zo
ver. We horen het vaak van leraren en pabostudenten.
Wat motiveert leraren om met filosoferen met kinderen te beginnen en
vooral ook om door te gaan? vroeg Han. Zouden we dat niet in de praktijk
met een aantal leraren kunnen onderzoeken?
En waar lopen ze dan, behalve motiverende successen, in die praktijk
tegenaan: welke moeilijkheden? Welke twijfels en onzekerheden hebben ze?
We hebben daar wel een idee van, maar wat doen die gemotiveerde leraren
dan vervolgens?
Als we de praktijkervaringen van een aantal leraren in beeld kunnen
brengen, bieden we andere leraren en studenten heel wat meer dan good
practices. Dan kunnen we hen herkenbare, bewegende practices bieden, die
kunnen helpen het filosoferen in de groep met de kinderen verder te
ontwikkelen. Met de kinderen leren filosoferen.
Leen Speelman en Hans Bögemann wilden meteen meedoen, als begeleiders.
De acht leraren die hebben meegewerkt hebben zich bijna allemaal zelf
gemeld, ze hadden zich tot het Centrum voor Kinderfilosofie of een
begeleidingsdienst gewend met vragen over filosoferen met kinderen.
Vier begeleiders en acht leraren zijn in de winter van 2005 begonnen aan
het onderzoek dat we ‘Leraren filosoferen’ hebben genoemd. We hebben
deze leraren en hun groepen gedurende ruim een half jaar gevolgd. We
zijn zeer regelmatig in hun groepen geweest om te kijken en te
luisteren, soms hebben we samen met de leraren een gesprek voorbereid,
altijd hebben we nagesprekken gehouden, vaak lange gesprekken die over
veel meer gingen dan alleen filosoferen, over de pedagogische
verantwoordelijkheid van de leraar, over het sociale klimaat in de
school bijvoorbeeld. Daarbij hebben we ons ‘volgend’ opgesteld, we
hebben hen niet de weg gewezen: zo moet je het doen. We hebben
geprobeerd de leraren te helpen hun eigen weg te vinden. Omdat iedere
leraar uniek is, zijn eigen kwaliteiten heeft, omdat iedere situatie
uniek is, elke groep kinderen heeft zijn eigen kenmerken.
Het
zijn acht bewegende practices geworden van leraren en hun groepen
kinderen, die zich ontwikkeld hebben vanuit wat zich voordeed, aan
successen en moeilijkheden.
De
leraren die meededen zijn acht heel verschillende mensen, in acht
verschillende groepen, kleuters, midden en bovenbouwgroepen, in acht
verschillende scholen, een Jenaplan-, een montessorischool, openbaar,
katholiek en protestants christelijk, in dorpen en steden.
Wat hebben we gezien?
We hebben gezien dat ze allemaal op verschillende manieren leren, daarin
andere behoeften hebben. Marije heeft behoefte aan structuur, Pjotr legt
nadruk op gespreksregels, Erica wil graag dingen vastleggen, Patricia
gebruikt geheugensteuntjes. Die verschillende leerbehoeften worden
zichtbaar gemaakt in het boek.
Ondanks die verschillen hebben ze ook veel gemeen:
Ze
hebben allemaal de behoefte te groeien in hun vak, ze willen veel leren.
Ze
hebben ook het vermogen afstand te nemen en hun werk kritisch te
beschouwen.
Allemaal hechten ze belang aan de sociaal – emotionele ontwikkeling van
kinderen, een positief sociaal klimaat in de groep vinden ze belangrijk.
Wat
ze vooral gemeen hebben is echte interesse in wat kinderen te vertellen
hebben.
Als
er iets is dat als motiverende eigenschap van leraren naar voren komt is
dat het. Marion, die een kleutergroep heeft in Alphen aan den Rijn
vertelt: ‘Kinderen komen altijd met dingen die je zelf niet kunt
bedenken: een witte stoel is geen stoel. Dat snapte ik niet. Wit is geen
kleur, wit bestaat niet, dus een witte stoel bestaat niet. Of: een
geheim dat je vergeten bent, is pas echt een geheim, want dat kun je
niet doorvertellen. Het is altijd zo verrassend waar kinderen mee komen.
En dan komt dat ook nog vaak van kinderen die verder heel stil zijn, in
de filosofiekring gaan ze ineens wel dingen zeggen. Dat is me al vaker
opgevallen. Ik denk dat dat komt omdat het veilig is: wat je zegt is
goed. Er zit geen prestatiedwang in.’
Toch is die echte interesse niet het enige waardoor deze leraren
gemotiveerd zijn om ook door te gaan.
Die motivatie hebben ze ook, omdat ze die belangstelling
weten om te zetten in de vaardigheid de gedachten van kinderen verder te
ontdekken, ze zijn in staat tot dialoog met kinderen, en daarom ook in
staat om kinderen met elkaar in dialoog te brengen.
Enkele leraren herkenden dat vermogen al bij zichzelf voordat ze met
filosoferen begonnen, in het filosoferen met kinderen hebben ze verder
kunnen groeien. Anderen hebben die talenten vooral in het onderzoek
ontdekt en ontwikkeld. ‘Ik heb nu de handvatten en de structuur om het
gesprek te kunnen begeleiden’, vertelt Marije, ‘ik voel me nu veel
zekerder en daarom kan ik er ook van genieten.
Filosoferen met kinderen een leerproces van een groep
Wij hebben toen we met de leraren aan het werk waren kinderfilosofie
niet willen presenteren als een gesloten concept, dit is het en zo kun
je dat het beste doen.
We hebben filosoferen met kinderen gepresenteerd als een veelkleurig
palet waaruit iedere leraar met zijn groep zijn eigen beeld schildert:
filosoferen is een leerproces van de leraar en een groep kinderen dat ze
zelf vorm moeten geven.
En zo benaderen we het filosoferen ook in dit boek. Waarom?
Onzekerheid, twijfel over het eigen kunnen, speelde een belangrijke rol
bij de meeste van de leraren. Het is erg moeilijk, ik kan het niet, het
lukt me niet, we horen het heel vaak van leraren en studenten als ze
vertellen van hun eerste ervaringen in het filosoferen met kinderen. We
hebben het ook van deze leraren gehoord. Het is een punt waarop veel
leraren afhaken, het is een onzekerheid die verlamt.
Wij veronderstellen dat het beeld dat kinderfilosofie van zichzelf
schept in hoge mate ertoe bijdraagt dat leraren zich - op een
verlammende manier - onzeker voelen. Kinderfilosofie is pas iets als
kinderen zelf vragen stellen, als kinderen reflecteren op hun eigen
denken, als abstracte begrippen worden onderzocht, als … Filosofen
gebruiken graag grote woorden en die lijken veraf te staan van het
gesprek bij jou in de kring. Als dat niet verlamt, leidt het wel tot
krampachtigheid, waarmee leraren die beelden gaan nastreven.
Krampachtigheid leidt zelden tot iets moois. En wat erger is: je gaat
dingen uit het oog verliezen, je merkt alleen nog op wat er – in het
licht van dat beeld - niet goed gaat, de kinderen stellen geen vragen,
ze blijven in voorbeelden hangen, ze … In plaats van je te spiegelen aan
het schitterende beeld dat kinderfilosofie van zichzelf ophangt is het
beter te zien – en te luisteren naar – wat er wel gebeurt. Als je die
krampachtigheid kunt loslaten, ‘toen heb ik er plezier in gekregen, en
ben ik me gaan realiseren waar kinderen allemaal over nadenken, en hoe
ze denken.’ vertelt Marije.
Wij
horen ook vaak tegenwerpingen: ik wil wel filosoferen met kinderen, maar
de kinderen in mijn groep kunnen niet naar elkaar luisteren; ze zijn
niet talig genoeg; het klimaat is niet veilig genoeg. Waar wachten die
leraren op? Pjotr werd vooraf door zijn collega’s voor gek verklaard,
dat doe je toch niet met deze groep. ‘Er werd inderdaad heel veel
gepest, het was ook een drukke en grote groep met 33 kinderen. Ik vond
dat het er toch inzat!’ In het besef dat er veel groei mogelijk was, zag
hij toch de waarde van wat zich voordeed. ‘De meeste gesprekken waren
nog niet wat je een dialoog zou noemen, nu ja, af en toe wel. Meestal
reageerden kinderen alleen op mij, maar het waren altijd wel eigen
antwoorden, ze praatten elkaar niet na. Ze spraken elkaar ook niet vaak
tegen, maar ze vulden elkaar wel aan: heel vaak zag je dat de ene
gedachte weer een nieuwe voortbracht.’
Mag
kinderfilosofie dan geen mooi beeld van zichzelf scheppen? Dat mag,
graag zelfs. Als het maar een wenkend perspectief is: ga op weg met je
kinderen en kijk eens wat er allemaal kan. Dat is het beeld van
kinderfilosofie dat we in dit boek hebben neerzetten.
Kijk eens wat er allemaal kan!
Het
boek is opgezet vanuit de ervaringen, de verhalen en vragen die zich
gedurende het onderzoek bij die acht leraren in hun groepen hebben
voorgedaan.
Je
weet van te voren nooit welke kant een gesprek op zal gaan, hoe kan ik
me dan toch voorbereiden? vroeg Marije.
Ik
wil graag ruimte geven aan de eigen vragen van kinderen, hoe pak ik dat
aan? vroeg Erica zich af.
Hoe
krijg ik diepgang in een gesprek, vroeg Patricia. Ik vind het niet
genoeg als ik een paar interessante vragen heb gesteld, de kinderen
hebben gereageerd en ja, jongens, dat was het dan.
En
een vraag met een nog andere dimensie: hoe kunnen we het filosoferen met
kinderen invoeren in de hele school? Daar zijn Monique en haar collega’s
mee aan het werk gegaan.
In
dit boek vertellen we hun practices, welke antwoorden zij in hun
praktijk gevonden hebben. Aan die praktijkverhalen verbinden we
reflecties, beschrijven we achtergronden, inzichten over
kinderfilosofie, en doen ook andere praktische suggesties.
Daarmee is het boek ook een brede en veel omvattende inleiding in de
methodiek van het filosoferen met kinderen.
Wij
hopen dat velen er inspiratie en handreikingen in zullen vinden om het
filosoferen met kinderen in hun groep en school te ontwikkelen.
Kinderen leren filosoferen
PRAKTIJKBOEK VOOR
LERAREN
Rob Bartels
uitgeverij Agiel, Utrecht
ISBN 978-90-77834-29-9
€ 26,95 |
|