kinderen leren filosoferen

naar de welkom pagina naar kinderen leren filosoferen naar ideeen voor de praktijk naar democratisch burgerschap naar delphi onderzoek naar rob bartels naar meer literatuur en websites  
welkom filosoferen kinderen democratie delphi rob meer  
contact met rob bartels laatst gewijzigd: 04-06-2008  
               

Dankwoord
        Allereerst en op de eerste plaats de acht leraren die hebben meegewerkt: Erica, Esther, Marije, Marijke, Marion, Monique, Patricia en Pjotr. Jullie bijdragen zijn niet alleen essentieel voor dit boek, het vormt de basis ervan. Mijn waardering en dank wil ik vooral uitspreken voor jullie openheid. Jullie hebben niet alleen verteld van jullie successen, maar ook van jullie twijfels, onzekerheden, wat je moeilijk vond en vindt. En dat hebben we allemaal mogen opschrijven. Die openheid maakt jullie bijzondere mensen.



        De begeleiders, Han, Leen, Hans en Thea, wil ik bedanken. Jullie hebben op persoonlijke titel en belangeloos meegewerkt. Met elkaar hebben we het onderzoek vorm gegeven, we hebben veel energie gestoken in de begeleiding van de leraren. Voor en tijdens het onderzoek zijn we bijna maandelijks bij elkaar gekomen.
Toen het schrijven begon zijn we doorgegaan. Sommige hoofdstukken hebben we eerst met elkaar besproken en daarna ben ik gaan schrijven. Jullie hebben alles gelezen wat ik schreef en daarover discussieerden we dan weer. Pittige gesprekken soms, in een samenwerking die indrukwekkend was. Leen schreef, het was mooi te ervaren hoe je als groep in een relatieve eenheid kunt werken als je de principes van het filosoferen toepast. Ik bewaar deze samenwerking als een kostbare herinnering.
        Het lectoraat Geïntegreerd Pedagogisch Handelen van de Hogeschool INHOLLAND heeft de onkosten voor zijn rekening genomen. De lector Jeroen Onstenk kwam een keer kijken wat we aan het doen waren en hij is gebleven en heeft met ons meegedacht.
        Ine van den Broek heeft - ook belangeloos - de foto’s gemaakt die het boek nog meer kracht geven. Je hebt de foto’s gemaakt in de Zevensprong in Boskoop. Het zijn prachtige beelden van kinderen die je hebt getroffen. Ik ben heel erg blij met de foto’s die je hebt gemaakt.
        Kinderen, sommige van jullie staan er in met je hoofd, de meesten met een andere naam. Aan jullie dank ik inspiratie, de energie en het enthousiasme waarmee ik aan dit boek heb kunnen werken.
        De uitgevers, Roel de Groot en Gerard van Stralen, wil ik bedanken. Door jullie is het boek er ook. Agiel is geen gewone commerciële uitgeverij, jullie willen graag boeken uitgeven waarvan je het belangrijk vindt dat ze er zijn. Zo aanstonds zullen we het eerste exemplaar uitreiken, maar nu al is het ook van jullie en aan jullie is het om ervoor te zorgen dat het boek zijn weg vindt naar de leraren en studenten voor wie wij het hebben gemaakt.

Uitreiking eerste exemplaar
Kinderen leren filosoferen is een boek waarin de leraar centraal staat.Het is een boek van leraren, over leraren, voor en aan leraren. Roel de Groot zei me dat hij het ook een boek vindt van een leraar die in gesprek is met zijn studenten.

Ik heb ook leraren.
Nu al weer meer dan tien jaar geleden maakte ik kennis met kinderfilosofie. In de weg en ontwikkeling die ik sinds die tijd gegaan ben heb ik van verschillende mensen geleerd. Onder hen zijn er twee die ik beschouw als mijn leraren, twee mensen die gedurende langere tijd met mij hierin op weg zijn gegaan, waar ik niet alleen van geleerd heb, maar die zich ook om mij en mijn leren bekommerden
.

De ene is Berrie Heesen. Van hem heb ik vooral de kunst van het filosoferen met een groep kinderen geleerd. Nergens was hij zo in zijn element als tussen kinderen, geïnteresseerd, uitdagend, speels en streng. Zo was hij meester. En zo’n meester was hij ook voor mij, betrokken, prikkelend, frivool en scherp. Zo heb ik door hem leren filosoferen doordat hij me uitdaagde en scherp, streng was over de redenering. Hij heeft voor mij ook de weg naar het creatieve denken geopend. Berrie was een bron van inspiratie en is dat nog steeds. Voor degenen die Berrie ook gekend hebben moeten de sporen in wat ik doe, hoe ik dat doe, herkenbaar zijn. Berrie heeft mij naar de pabo gebracht, maar voor hij ook daar goed en wel mijn leraar kon zijn werd hij ziek. Vier en een half jaar geleden hebben we afscheid van hem moeten nemen.

De andere is Han Wossink. Han beschouw ik nu al zeker tien jaar als mijn leraar. We hebben elkaar al langer geleden leren kennen toe je schoolbegeleider was van de Zevensprong. Aanvankelijk gingen onze gesprekken over kinderen waarvoor ik je hulp had gevraagd. Je hebt me geleerd op een andere manier naar kinderen te kijken, een kind is geen spellingsprobleem, of taalachterstand, maar een uniek individu met talenten en mogelijkheden. We kregen veel met elkaar te maken toen we met de Zevensprong en Jenaplan op weg gingen naar de 21e eeuw, en vooral toen we de weg van het filosoferen insloegen. We hebben heel veel gesprekken gevoerd, eerst altijd op woensdagmiddag in de groep, later in de lerarenkamer van de Zevensprong.
Han kan luisteren. Je hebt in die tien jaar of zo heel veel naar mij geluisterd. Inmiddels probeer ik dat ook naar jou, maar dat was in het begin zeker nog niet zo.
Luisteren is nadenken over wat een ander zegt, dat zeggen kinderen van de Zevensprong ergens in het boek. Dat is een goed begin.
Luisteren is meer, het is proberen de wereld te zien door de ogen van degene die tegen je praat.
En dan reageerde je niet door te vertellen hoe het in jouw ogen zat, je reacties zetten aan tot verder denken.
Dat deed je in het vertrouwen dat ik het kon.

Zo is het ook met dit boek gegaan. Je hebt naar me geluisterd en me het vertrouwen laten ontwikkelen dat ik het kon.
Tegelijk heb je daarmee de belangrijkste tonen van het boek gezet
.

Kan een boek luisteren?  
Kan een boek leraren het vertrouwen geven dat ze het kunnen?
Ik denk dat dit boek heeft geluisterd, en dat dit boek leraren dat vertrouwen geeft.

Het eerste exemplaar willen we daarom aan jou aanbieden.

Naar de beschrijving van het boek

Naar de inhoudsopgave van het boek

 

Wat anderen over het boek hebben geschreven:

AD Groene Hart, 18 april 2007

NBD Biblion, 7 mei 2007
Pabo-docent J. Hendriks uit Zwolle, 19 juni 2007
 

De presentatie van
Kinderen leren filosoferen

Kinderen leren filosoferen is, dat staat in de ondertitel, een praktijkboek voor leraren. Het is een boek over filosoferen met kinderen waarin de leraar centraal staat.
Het is een boek van leraren, van de acht leraren die hebben meegewerkt, het gaat ook voornamelijk over leraren, en het is een boek aan leraren, en studenten in de opleiding natuurlijk. We vonden het nodig dat er zo’n boek kwam; in bijna veertig jaar kinderfilosofie is nog betrekkelijk weinig aandacht voor de leraar geweest.

Na het Delphi onderzoek
Het boek is het gevolg van het delphi onderzoek dat het Centrum voor Kinderfilosofie samen met 45 betrokken deskundigen in 2004 heeft uitgevoerd. Hoe komt het, vroeg het Centrum zich af, dat we voor het idee om te filosoferen met kinderen overal de handen op elkaar krijgen, terwijl het toch nog zo weinig navolging krijgt? En dus was de centrale vraag van het onderzoek: hoe kunnen we de verspreiding van kinderfilosofie vergroten?
Het delphi onderzoek was een buitengewoon rijk onderzoek, het heeft veel inzichten opgeleverd en voor het Centrum is het tot vandaag een bron voor beleid en de activiteiten die we ondernemen.
In ieder geval voor mijzelf is de belangrijkste uitkomst van het onderzoek dat we niet moeten inzetten op een zo breed mogelijke verspreiding, proberen zo veel mogelijk leraren aan het filosoferen te krijgen, maar dat we – zoals een van de deelnemers het formuleerde – moeten inzetten op een betere exploitatie van de bestaande voedingsbodem.
In mijn woorden: die leraren die enthousiast zijn, die leraren die in hun groep zijn begonnen, die leraren die dat wel eens doen filosoferen met kinderen, we moeten onze inspanningen er vooral op richten die leraren in staat te stellen om dat zo goed mogelijk te doen.
Als leraren ervaren dat ze het kunnen, als ze ervaren dat het de moeite waard is vooral voor hun kinderen. Dan gaan ze er ook mee door.

Moeilijk?
Is het dan zo moeilijk om filosoferen met kinderen – na een enthousiast begin – verder te zetten? Ja dat is het! En dat is niet alleen in Nederland zo. Het literatuuronderzoek dat ik in het kader van het delphi onderzoek heb gedaan leert dat ook in de Verenigde Staten en Canada de successcores laag zijn. Die literatuur, die betrekking heeft op de jaren 80 en 90, laat zien dat het daar, ondanks intensieve trainings- en begeleidingsprogramma's, het hooguit eenderde van de leraren lukt het filosoferen met kinderen op de lange duur verder te zetten.
Welke verklaringen hebben onze Amerikaanse collega’s daarvoor?  Ik wil er hier enkele noemen, die voor ons vrij herkenbaar zijn:

       
Voor nogal wat leraren zijn de handleidingen onduidelijk, die vertellen hen niet wat ze kunnen doen. (Schleifer c.s. 1995, Daniel 1992)
        Klein maar dapper en vliegende papa’s zijn naar mijn waarneming de meest gebruikte boeken om te filosoferen met kinderen, maar ze helpen leraren en studenten niet hoe je zo’n gesprek nu het beste kan aanpakken.
       Veel leraren betwijfelen of kinderfilosofie wel past binnen de eisen en doelen van het onderwijs. Ook leraren die 'het heerlijk vinden om met kinderen te filosoferen' komen regelmatig in conflict met andere verantwoordelijkheden; de toets die gemaakt moet worden, de taalles die nog niet af is. 'Waar haal ik de tijd vandaan?' (Schleifer c.s. 1990, 1995)
        Dit horen we heel veel, de methodedruk in het onderwijs is groot.
        Sommige leraren betwijfelen de mogelijkheid met kinderen te filosoferen. Zijn kinderen wel in staat om deel te nemen aan een gemeenschap van onderzoek? (Schleifer c.s. 1990, Daniel 1992)
        Ook dit horen we erg vaak: mijn kinderen zijn daar nog niet aan toe, ze zijn niet talig genoeg, het klimaat in de groep is niet veilig genoeg.
        Wanneer leraren problemen tegenkomen tijdens het filosoferen met kinderen trekken zij vaak hun professionaliteit en zelfs persoonlijke competentie in twijfel. (Daniel 1992)
        Ik kan dat uit mijn eigen ervaring, toen ik begon met filosoferen in de basisschool alleen maar beamen. We hebben het ook gezien bij de meeste leraren die aan het boek hebben meegewerkt.
        Ook wel gemotiveerde leraren zijn vaak niet in staat met andere vakgebieden op een reflectieve en filosofische manier om te gaan, het filosoferen met kinderen in de rest van hun lesgeven te integreren. Doordat deze manier beperkt blijft tot 'het uurtje kinderfilosofie' staat de duurzaamheid ervan onder druk. (Schleifer c.s. 1990, 1995, Cannon, 1990)
        Anderen vragen zich af of kinderfilosofie sowieso wel de moeite waard is. Welk doel dient het? Wat is het belang ervan? (Schleifer c.s. 1990, Daniel 1992)
        Leraren missen de filosofische ervaring om door te dringen in filosofische ontdekkingen. (Curtis, 1979)
Vooral die laatste vind ik interessant. Curtis schrijft: terwijl de meeste met kinderen filosoferende leraren in staat zijn de kinderen te begeleiden naar het verwerven van inzichten, stoppen ze dan meestal. Ze missen bijna altijd de mogelijkheid belangrijke concepten verder te onderzoeken, de mogelijkheid om verborgen vooronderstellingen op te sporen, de mogelijkheid om tegenvoorbeelden te bedenken, de mogelijkheid om naar argumenten te vragen. Het vreemde is, volgens Curtis, dat de meeste leraren zich er wel van bewust zijn dat ze die mogelijkheden voorbij laten gaan. Curtis verklaart dit door een tekort aan eigen filosofische ervaring.
Dit zie ik vaak, klein maar dapper, vraag antwoord.
Tja, als dat zo is,
als je inderdaad niet kunt doorvragen
dan ga je twijfelen aan je professionaliteit,
dan vraag je je natuurlijk af of filosoferen op den duur wel de moeite waard is.
Waarom zou je er dan mee verder gaan?

Bewegende practices
Geef ons ‘good practices’ riepen vooral de leraren die aan het delphi onderzoek deelnamen, goede praktijkvoorbeelden waarmee we het filosoferen met kinderen verder kunnen ontwikkelen.
‘Good practices’ wat moeten leraren daarmee? Zijn ze daarmee wel zo geholpen? Dat vroegen Han Wossink en ik ons af, toen we elkaar na het delphi onderzoek in juni 2004 ontmoetten, op de plaats waar we elkaar meestal spreken: in de lerarenkamer van basisschool de Zevensprong in Boskoop.
Wat moeten beginnende leraren en pabostudenten met uitmuntende voorbeelden? De praktijk is voor hen altijd anders en krijg dat maar eens voor elkaar. Zouden geweldige voorbeelden niet eerder ontmoedigen dan dat ze inspireren: dit kan ik niet, mijn kinderen zijn nog niet zo ver. We horen het vaak van leraren en pabostudenten.
Wat motiveert leraren om met filosoferen met kinderen te beginnen en vooral ook om door te gaan? vroeg Han. Zouden we dat niet in de praktijk met een aantal leraren kunnen onderzoeken?
En waar lopen ze dan, behalve motiverende successen, in die praktijk tegenaan: welke moeilijkheden? Welke twijfels en onzekerheden hebben ze? We hebben daar wel een idee van, maar wat doen die gemotiveerde leraren dan vervolgens?
Als we de praktijkervaringen van een aantal leraren in beeld kunnen brengen, bieden we andere leraren en studenten heel wat meer dan good practices. Dan kunnen we hen herkenbare, bewegende practices bieden, die kunnen helpen het filosoferen in de groep met de kinderen verder te ontwikkelen. Met de kinderen leren filosoferen.

Leen Speelman en Hans Bögemann wilden meteen meedoen, als begeleiders. De acht leraren die hebben meegewerkt hebben zich bijna allemaal zelf gemeld, ze hadden zich tot het Centrum voor Kinderfilosofie of een begeleidingsdienst gewend met vragen over filosoferen met kinderen.

Vier begeleiders en acht leraren zijn in de winter van 2005 begonnen aan het onderzoek dat we ‘Leraren filosoferen’ hebben genoemd. We hebben deze leraren en hun groepen gedurende ruim een half jaar gevolgd. We zijn zeer regelmatig in hun groepen geweest om te kijken en te luisteren, soms hebben we samen met de leraren een gesprek voorbereid, altijd hebben we nagesprekken gehouden, vaak lange gesprekken die over veel meer gingen dan alleen filosoferen, over de pedagogische verantwoordelijkheid van de leraar, over het sociale klimaat in de school bijvoorbeeld. Daarbij hebben we ons ‘volgend’ opgesteld, we hebben hen niet de weg gewezen: zo moet je het doen. We hebben geprobeerd de leraren te helpen hun eigen weg te vinden. Omdat iedere leraar uniek is, zijn eigen kwaliteiten heeft, omdat iedere situatie uniek is, elke groep kinderen heeft zijn eigen kenmerken.

Het zijn acht bewegende practices geworden van leraren en hun groepen kinderen, die zich ontwikkeld hebben vanuit wat zich voordeed, aan successen en moeilijkheden.

De leraren die meededen zijn acht heel verschillende mensen, in acht verschillende groepen, kleuters, midden en bovenbouwgroepen, in acht verschillende scholen, een Jenaplan-, een montessorischool, openbaar, katholiek en protestants christelijk, in dorpen en steden.

Wat hebben we gezien?
We hebben gezien dat ze allemaal op verschillende manieren leren, daarin andere behoeften hebben. Marije heeft behoefte aan structuur, Pjotr legt nadruk op gespreksregels, Erica wil graag dingen vastleggen, Patricia gebruikt geheugensteuntjes. Die verschillende leerbehoeften worden zichtbaar gemaakt in het boek. 

Ondanks die verschillen hebben ze ook veel gemeen:
        Ze hebben allemaal de behoefte te groeien in hun vak, ze willen veel leren.
        Ze hebben ook het vermogen afstand te nemen en hun werk kritisch te beschouwen.
        Allemaal hechten ze belang aan de sociaal – emotionele ontwikkeling van kinderen, een positief sociaal klimaat in de groep vinden ze belangrijk.
        Wat ze vooral gemeen hebben is echte interesse in wat kinderen te vertellen hebben.

Als er iets is dat als motiverende eigenschap van leraren naar voren komt is dat het. Marion, die een kleutergroep heeft in Alphen aan den Rijn vertelt: ‘Kinderen komen altijd met dingen die je zelf niet kunt bedenken: een witte stoel is geen stoel. Dat snapte ik niet. Wit is geen kleur, wit bestaat niet, dus een witte stoel bestaat niet. Of: een geheim dat je vergeten bent, is pas echt een geheim, want dat kun je niet doorvertellen. Het is altijd zo verrassend waar kinderen mee komen. En dan komt dat ook nog vaak van kinderen die verder heel stil zijn, in de filosofiekring gaan ze ineens wel dingen zeggen. Dat is me al vaker opgevallen. Ik denk dat dat komt omdat het veilig is: wat je zegt is goed. Er zit geen prestatiedwang in.’

Toch is die echte interesse niet het enige waardoor deze leraren gemotiveerd zijn om ook door te gaan. Die motivatie hebben ze ook, omdat ze die belangstelling weten om te zetten in de vaardigheid de gedachten van kinderen verder te ontdekken, ze zijn in staat tot dialoog met kinderen, en daarom ook in staat om kinderen met elkaar in dialoog te brengen.

Enkele leraren herkenden dat vermogen al bij zichzelf voordat ze met filosoferen begonnen, in het filosoferen met kinderen hebben ze verder kunnen groeien. Anderen hebben die talenten vooral in het onderzoek ontdekt en ontwikkeld. ‘Ik heb nu de handvatten en de structuur om het gesprek te kunnen begeleiden’, vertelt Marije, ‘ik voel me nu veel zekerder en daarom kan ik er ook van genieten.

Filosoferen met kinderen een leerproces van een groep
Wij hebben toen we met de leraren aan het werk waren kinderfilosofie niet willen presenteren als een gesloten concept, dit is het en zo kun je dat het beste doen.
We hebben filosoferen met kinderen gepresenteerd als een veelkleurig palet waaruit iedere leraar met zijn groep zijn eigen beeld schildert: filosoferen is een leerproces van de leraar en een groep kinderen dat ze zelf vorm moeten geven.
En zo benaderen we het filosoferen ook in dit boek. Waarom?
Onzekerheid, twijfel over het eigen kunnen, speelde een belangrijke rol bij de meeste van de leraren. Het is erg moeilijk, ik kan het niet, het lukt me niet, we horen het heel vaak van leraren en studenten als ze vertellen van hun eerste ervaringen in het filosoferen met kinderen. We hebben het ook van deze leraren gehoord. Het is een punt waarop veel leraren afhaken, het is een onzekerheid die verlamt.
Wij veronderstellen dat het beeld dat kinderfilosofie van zichzelf schept in hoge mate ertoe bijdraagt dat leraren zich - op een verlammende manier - onzeker voelen. Kinderfilosofie is pas iets als kinderen zelf vragen stellen, als kinderen reflecteren op hun eigen denken, als abstracte begrippen worden onderzocht, als … Filosofen gebruiken graag grote woorden en die lijken veraf te staan van het gesprek bij jou in de kring. Als dat niet verlamt, leidt het wel tot krampachtigheid, waarmee leraren die beelden gaan nastreven. Krampachtigheid leidt zelden tot iets moois. En wat erger is: je gaat dingen uit het oog verliezen, je merkt alleen nog op wat er – in het licht van dat beeld - niet goed gaat, de kinderen stellen geen vragen, ze blijven in voorbeelden hangen, ze … In plaats van je te spiegelen aan het schitterende beeld dat kinderfilosofie van zichzelf ophangt is het beter te zien – en te luisteren naar – wat er wel gebeurt. Als je die krampachtigheid kunt loslaten, ‘toen heb ik er plezier in gekregen, en ben ik me gaan realiseren waar kinderen allemaal over nadenken, en hoe ze denken.’ vertelt Marije.

Wij horen ook vaak tegenwerpingen: ik wil wel filosoferen met kinderen, maar de kinderen in mijn groep kunnen niet naar elkaar luisteren; ze zijn niet talig genoeg; het klimaat is niet veilig genoeg. Waar wachten die leraren op? Pjotr werd vooraf door zijn collega’s voor gek verklaard, dat doe je toch niet met deze groep. ‘Er werd inderdaad heel veel gepest, het was ook een drukke en grote groep met 33 kinderen. Ik vond dat het er toch inzat!’ In het besef dat er veel groei mogelijk was, zag hij toch de waarde van wat zich voordeed. ‘De meeste gesprekken waren nog niet wat je een dialoog zou noemen, nu ja, af en toe wel. Meestal reageerden kinderen alleen op mij, maar het waren altijd wel eigen antwoorden, ze praatten elkaar niet na. Ze spraken elkaar ook niet vaak tegen, maar ze vulden elkaar wel aan: heel vaak zag je dat de ene gedachte weer een nieuwe voortbracht.’

Mag kinderfilosofie dan geen mooi beeld van zichzelf scheppen? Dat mag, graag zelfs. Als het maar een wenkend perspectief is: ga op weg met je kinderen en kijk eens wat er allemaal kan. Dat is het beeld van kinderfilosofie dat we in dit boek hebben neerzetten.

Kijk eens wat er allemaal kan!

Het boek is opgezet vanuit de ervaringen, de verhalen en vragen die zich gedurende het onderzoek bij die acht leraren in hun groepen hebben voorgedaan.
        Je weet van te voren nooit welke kant een gesprek op zal gaan, hoe kan ik me dan toch voorbereiden? vroeg Marije.
        Ik wil graag ruimte geven aan de eigen vragen van kinderen, hoe pak ik dat aan? vroeg Erica zich af.
        Hoe krijg ik diepgang in een gesprek, vroeg Patricia. Ik vind het niet genoeg als ik een paar interessante vragen heb gesteld, de kinderen hebben gereageerd en ja, jongens, dat was het dan.
        En een vraag met een nog andere dimensie: hoe kunnen we het filosoferen met kinderen invoeren in de hele school? Daar zijn Monique en haar collega’s mee aan het werk gegaan.

In dit boek vertellen we hun practices, welke antwoorden zij in hun praktijk gevonden hebben. Aan die praktijkverhalen verbinden we reflecties, beschrijven we achtergronden, inzichten over kinderfilosofie, en doen ook andere praktische suggesties. 

Daarmee is het boek ook een brede en veel omvattende inleiding in de methodiek van het filosoferen met kinderen.  

Wij hopen dat velen er inspiratie en handreikingen in zullen vinden om het filosoferen met kinderen in hun groep en school te ontwikkelen.

Kinderen leren filosoferen
PRAKTIJKBOEK VOOR LERAREN
Rob Bartels
uitgeverij Agiel, Utrecht
ISBN 978-90-77834-29-9
€ 26,95