p4d samenvatting & summary

naar de welkom pagina naar kinderen leren filosoferen naar ideeen voor de praktijk naar democratisch burgerschap naar delphi onderzoek naar rob bartels naar meer literatuur en websites  
home filosoferen kinderen democratie delphi rob more  
contact rob bartels edited: 13-05-2013  
   

In Dutch

         

samenvatting

democratie leren door filosoferen; denken, dialoog en verschil in de basisschool

 

Het filosoferen met kinderen beoogt o.a. het kritisch denk- en oordeelsvermogen van kinderen te ontwikkelen, hun dialogische vaardigheden en attituden te vergroten, en er toe bij te dragen dat kinderen kunnen omgaan met verschillen. Dit is belangrijk voor burgers in een democratische samenleving. In deze studie onderzoeken we in vier scholen of en in hoeverre hiervan sprake is: welke bijdrage levert filosoferen met kinderen aan de ontwikkeling van democratische vaardigheden en attituden? We hebben daarbij gebruik gemaakt van het curriculummodel van Goodlad, dat verder ontwikkeld is door van den Akker. In dit model wordt een curriculum onderscheiden in zes niveaus, de onderliggende visie, de handboeken en andere middelen, de interpretatie door de leraar, de operationalisering in de school, de ervaringen van de kinderen en de resultaten van een curriculum. In elk van deze niveaus hebben we het filosoferen met kinderen onderzocht in relatie met democratische vorming.

 

democratie en de burger

Burgerschapsvorming is een steeds belangrijker thema geworden in het onderwijs (zie o.a. Onderwijsraad, 2003). De grondlegger van de hedendaagse kinderfilosofie, de Amerikaanse filosoof Matthew Lipman, motiveerde de invoering van het filosoferen in de school onder meer vanuit de – door hem geformuleerde - opdracht van een democratische samenleving zijn burgers op te voeden tot redelijkheid (Lipman, 1991). Twee van de belangrijkste doelen van het filosoferen met kinderen zijn het ontwikkelen van het denk- en oordeelsvermogen van kinderen, en het ontwikkelen van dialoog. Deze worden gerekend tot vaardigheden en attituden die vallen binnen de opvatting van kritisch-democratisch burgerschap. De hoofdvraag van dit onderzoek: ‘Welke bijdrage levert filosoferen met kinderen aan de ontwikkeling van democratische vaardigheden en attituden?’ heeft dan ook de bedoeling in de praktijk van enkele basisscholen in Nederland te onderzoeken of en in hoeverre de ambities van het filosoferen worden gerealiseerd.

 

Democratie kent een breed spectrum aan verschijningsvormen en ideaalbeelden. Toch zien we een hoge mate van overeenstemming over de kernwaarden ervan: eerbiediging van mensenrechten, vrijheid, gelijk(waardig)heid, diversiteit en tolerantie, vreedzame conflicthantering, communicatie en participatie (zie o.a. Kelly, 1995; Pels, 2007; Schuyt, 2006b). Democratische vaardigheden en attituden zijn afgeleid van bovenstaande kernwaarden en hebben in ieder geval betrekking op het op een of andere wijze kunnen deelnemen aan de besluitvorming in de politieke gemeenschap en de controle daarop, en aan het erkennen van anderen in die gemeenschap als gelijken. Voorts hebben ze betrekking op het vermogen en de bereidheid verschillen van allerlei aard te erkennen en de geschillen die daaruit voortkomen vreedzaam op te lossen. De kritisch-democratische burger is het begrip waarin deze vaardigheden en attituden zijn verenigd (zie o.a. Leenders & Veugelers, 2004; Veugelers, 2003). Naast democratische gezindheid beschikt deze burger ook over kritische zin: een goed ontwikkeld denk- en oordeelsvermogen (Van Gunsteren, 1992). De democratische vaardigheden en attituden, waarvan we de ontwikkeling bij kinderen hier onderzoeken, hebben dan ook betrekking op - zelfstandig en kritisch - denken en oordelen, op dialoog en diversiteit, het vermogen met verschillen om te gaan.

 

filosoferen met kinderen

Kinderfilosofie wordt op verschillende manieren gepraktiseerd. In alle gevallen onderzoeken kinderen met elkaar filosofische vragen en begrippen. Ze vormen dan een zgn. ‘community of inquiry’, een gemeenschap van onderzoek. Deze gemeenschap van onderzoek wordt o.a. gekenmerkt door inclusiviteit en participatie (ieder kan deelnemen als gelijke), en door deliberatie (het overwegen van alternatieven door het onderzoeken van redenen). De leraar/gespreksleider treedt op als facilitator, iemand die de processen bewaakt en de groep stimuleert zich om te vormen tot een gemeenschap van onderzoek (zie o.a. Lipman, 1991; Splitter & Sharp, 1995) .

Met het filosoferen worden volgens Anthone en Mortier (2007) altijd vier typen doelstellingen nagestreefd:

1. inhoudelijke doelstellingen, het verwerven van kennis en inzichten;

2. doelstellingen op het gebied van de ontwikkeling van denkvaardigheden en –disposities;

3. doelstellingen op het vlak van persoonlijke zingeving;

4. doelstellingen op het vlak van de realisatie van de filosofische werkvorm, concreet de gemeenschap van onderzoek (community of inquiry).

De verschillende benaderingen in de kinderfilosofie leggen verschillende accenten, maar het is nooit zo, dat maar één of enkele van deze typen doelen worden nagestreefd. De vier typen zijn - volgens Anthone en Mortier - altijd met elkaar verbonden, en er wordt dus altijd aan alle vier tegelijk gewerkt.

In het Nederlandse onderwijs wordt vanuit verschillende benaderingen met kinderen gefilosofeerd. De benadering van Lipman neemt daarbinnen een prominente plaats. Het recent verschenen programma voor de basisschool Filosoferen doe je zo plaatst het filosoferen met kinderen in navolging van Lipman nadrukkelijk in het perspectief van de democratische samenleving.

Inmiddels is redelijk veel onderzoek gedaan naar effecten van het filosoferen op de cognitieve ontwikkeling van kinderen, met name op de ontwikkeling van denk- en redeneervaardigheden. De Spaanse onderzoekers García Moriyón, Rebollo & Colom (2005) hebben hiernaar een meta-analyse uitgevoerd. Hoewel de meeste studies positieve effecten van het filosoferen tonen, menen García Moriyón c.s. dat terughoudenheid gepast is in het verbinden van conclusies hieraan. Daarvoor zijn de verschillen tussen de onderzoeken met name qua onderzoeksdesign en onderzoeksgroepen te groot.

Onderzoek naar de invloed op de sociale, en affectieve ontwikkeling van kinderen heeft veel minder plaatsgevonden. Uit onderzoeken hiernaar komt naar voren dat het filosoferen ook aan de sociale en affectieve ontwikkeling een bijdrage kan leveren (Trickey & Topping, 2004; Trickey, 2007). Studies die meer specifiek de bijdrage van het filosoferen met kinderen aan de democratische vorming onderzoeken zijn nog van recente datum, en laten positieve resultaten zien, met name ten aanzien van het omgaan door kinderen met verschillen van mening (Cassidy & Christie, 2011) en moreel argumenteren (Di Masi & Santi, 2011).

 

onderzoeksopzet

De hoofdvraag van dit onderzoek is: welke bijdrage levert filosoferen met kinderen aan de ontwikkeling van democratische vaardigheden en attituden? Deelvragen zijn naast een theoretische verkenning van de onderzoeksvraag: waarom en hoe praktiseren scholen het filosoferen met kinderen? Wat gebeurt er tijdens het filosoferen met kinderen? Welke leerresultaten heeft het filosoferen met kinderen? Welke invloed heeft het filosoferen - in de zin van democratische omgangsvormen – op het handelen van kinderen en leraren in de school? Het onderzoek heeft plaatsgevonden in vier basisscholen waar gefilosofeerd wordt aan de hand van Filosoferen doe je zo. De democratische vaardigheden en attituden die we onderzoeken zijn de ontwikkeling van het denk- en oordeelsvermogen, het vermogen en de bereidheid tot dialoog, en het kunnen en willen omgaan met verschillen.

Om hierin inzicht te krijgen hebben we in het onderzoek het model van niveaus van het curriculum gehanteerd, zoals door Goodlad en in Nederland door Van den Akker is ontwikkeld (Van den Akker, 2003; Goodlad, 1979; Thijs & Van den Akker, 2009). Zij gaan ervan uit dat een curriculum op zes niveaus geanalyseerd kan worden:

1. Het ideële curriculum: de algemene doelstellingen van een programma.

In dit niveau onderzoeken we de uitgangspunten, kenmerken, doelen en de methodiek van het filosoferen met kinderen, zoals die door het Centrum voor Kinderfilosofie in Nederland zijn ontwikkeld, en de ideeën over democratie en democratische vorming die leidend zijn voor het curriculum. Hiertoe hebben we vooral documenten geanalyseerd van het Centrum voor Kinderfilosofie. Uitgangspunten en visie van het Centrum, de geformuleerde doelen en de voorgestane methodiek zijn de belangrijkste thema’s in de analyse.

2. Het formele curriculum: het curriculum uitgewerkt in concrete doelen en materialen.

In dit niveau gaat het om een analyse van Filosoferen doe je zo. We hebben ons met name gericht op een analyse van uitgangspunten, doelen en methodiek, zoals beschreven in de handleidingen.

3.  Het geïnterpreteerde curriculum: de interpretatie die de leraar maakt van het programma.

Hier onderzoeken we de ideeën en interpretaties van leraren ten aanzien van de theorie over het filosoferen met kinderen, het materiaal (Filosoferen doe je zo) en hun eerdere ervaringen met de praktijk ervan. In de vier onderzoekscholen hebben we de schoolleiders geïnterviewd, en zestien leraren die het programma uitvoeren. In het onderzoek zijn alle leeftijdsgroepen in het basisonderwijs betrokken. Alle leraren van de betrokken scholen hebben een vragenlijst gekregen over de betekenis die zij hechten aan het filosoferen met kinderen.

4.          Het geoperationaliseerde curriculum: het daadwerkelijk uitgevoerde curriculum.

In dit niveau onderzoeken we de praktijk van het filosoferen met kinderen. Daarbij richten we ons op wat zich tijdens de filosofische onderzoeksgesprekken in de school voordoet. Zestien gesprekken in verschillende leeftijdsgroepen zijn geregistreerd, en verbatim uitgewerkt. In de analyse van het handelen van de leraar hebben we vooral gekeken naar de aard en de mate waarin leraren de dialoog en het filosofisch onderzoek bevorderen. Voor de analyse van het handelen van de kinderen hebben we gebruik gemaakt van een typologie die ontleend is aan het werk van de Canadese onderwijsfilosoof Marie-France Daniel (2008). Daarbij gaat het om vragen als: hoe argumenteren kinderen? Worden uitlatingen en argumenten bevraagd en onderzocht? Is er sprake van onderlinge samenhang tussen de bijdragen van kinderen? Zoeken ze samen naar betekenis in de onderzochte kwestie?

5.          Het ervaren curriculum: het door de kinderen ervaren curriculum.

Hier hebben we onderzocht hoe kinderen de praktijk van het filosoferen ervaren. Na afloop van de hiervoor genoemde gesprekken kregen de kinderen (vanaf groep 5) een vragenlijst voorgelegd, over wat er in hun ogen precies heeft plaatsgevonden en hoe zij dat waarderen.

6.          Het geëffectueerde curriculum: dat wat de kinderen hebben geleerd.

Wat zijn de leerresultaten m.b.t. democratische vaardigheden en attituden? Zowel de leraren als de kinderen hebben hiertoe een vragenlijst beantwoord waarin zij de door hen waargenomen leereffecten hebben kunnen aangeven.

 

Verder lezen: vraag de hele samenvatting op

Of bestel het boek

summary
philosophy for democracy; thinking, dialogue and diversity in primary education

Philosophy with children seeks i.a. to develop children’s critical thinking, their ability to judge and also aims to enhance their dialogical skills and attitudes and to contribute to their dealing with differences. These are important competencies for a citizen in a democratic society. In this study we explore these aims in four primary schools: which contribution does Philosophy with Children make to the development of democratic skills and attitudes? We have used Goodlad’s curriculum model which was further developed by Van den Akker. In this model, a curriculum is divided into six levels: the underlying view or rationale; manuals and other resources; the interpretation by the teacher; the operationalisation of teachers and children in their classes; the experiences of the children and the results of the curriculum. At each of these levels we have examined Philosophy with Children in relation to democratic education.

democracy and citizenship
Citizenship education has become an increasingly important theme in education (see, i. a., Education Council, 2003). The founder of contemporary Philosophy with Children, American philosopher Matthew Lipman, motivates the introduction of philosophising in school from the task, as he formulates it, ‘of a democratic society to educate its citizens to reasonableness’ (Lipman, 1991). The development of thinking and judiciousness of children, and the development of dialogue, are two of the main aims of Philosophy with Children. These skills and attitudes are encompassed in the concept of critical democratic citizenship. The main research question: 'which contribution does Philosophy with Children make to the development of democratic skills and attitudes?' has the objective to examine whether and to what extent the ambitions of philosophising are realised in the practice of a number of primary schools in the Netherlands.

Although democracy knows a wide spectrum of idealistic manifestations, we see a high degree of agreement on the core values: respect for human rights, freedom, equality, diversity and tolerance, peaceful conflict management, communication and participation (see e.g. Kelly, 1995; Pels, 2007; Schuyt, 2006b;). Democratic skills and attitudes are derived from the above mentioned core values and relate in any case to the capacity to, in one way or another, participate in decision-making in the political community and the monitoring thereof, and the capacity to recognise others in that community as equals. Furthermore, they relate to the ability and willingness to recognise all kinds of differences and to solve subsequent disputes peacefully. The ‘critically-democratic citizen’ is the concept in which these skills and attitudes are united (see e.g. Leenders & Veugelers, 2004; Veugelers, 2003). In addition to this democratic mind, this citizen also has a critical sense: well-developed thinking and the ability to judge (Van Gunsteren, 1992). The development of democratic skills and attitudes in children, which we examine here, then cover: independent and critical thinking and judiciousness, dialogue and diversity, and the ability to deal with differences.

philosophy with children
Philosophy with Children is practised in several ways. In all cases children explore philosophical questions and concepts together. They constitute a so-called ‘community of inquiry’. This community of inquiry is characterised by inclusiveness and participation (anyone can participate as equal), and by deliberation (considering alternatives by examining reasons). The teacher, who chairs the inquiries, acts as a facilitator, someone who monitors the processes and encourages the group to become a community of inquiry (see i.a. Lipman, 1991; Splitter & Sharp, 1995).

According to Anthone and Mortier (2007), four types of objectives are aimed for when philosophising: objectives relating to content matter, i.e. the acquisition of knowledge and insights; objectives relating to the development of thinking skills and dispositions; objectives relating to personal meaning and objectives relating to realisation of the community of inquiry. The different approaches of Philosophy with Children have different emphases, but it is never the case that only one or some of these types of objectives are pursued. The four types are - according to Anthone and Mortier - always connected with each other, and therefore all four are worked on concurrently.
In Dutch education Philosophy with Children is practised by making use of different approaches in which the Lipman approach has a prominent place. The recently published programme Philosophising is done like this (Filosoferen doe je zo) for primary schools places Philosophy with Children – following Lipman’s view - explicitly in the perspective of the democratic society.
Currently a reasonable amount of research has been done into effects of philosophising on the cognitive development of children, particularly on the development of thinking and reasoning skills (Cebas & García Moriyón, n.d.). Spanish researchers García Moriyón, Rebollo & Colom (2005) have done a meta-analysis of these research studies. Although most studies show positive effects of philosophising, García Moriyón et al. think one needs to be careful when drawing conclusions. The differences between these research studies, particularly in terms of research design and research groups, are too big. Research into the influence on children’s social and emotional development has not taken place as often; these studies show that philosophising can also contribute in this field (Trickey & Topping, 2004; Trickey, 2007). Studies more specifically aimed at the contribution of Philosophy with Children to democratic education are still of a recent date, and show positive results, mainly in the field of children’s dealing with differences of opinion (Cassidy & Christie, 2011) and on moral reasoning (Di Masi & Santi, 2011).

research design
The main research question of this study is: which is the contribution of Philosophy with Children to the development of democratic skills and attitudes? Sub questions are, in addition to a theoretical exploration of the main research question, why and how do schools practice Philosophy with Children? What happens to children during philosophising? What learning outcomes has Philosophy with Children? What influence does philosophising have - in the sense of democratic manners – on the actions of children and teachers in the school? The research study takes place in four primary schools where ‘Philosophising is done like this’ is used. The democratic skills and attitudes that we will examine are the development of thinking and judiciousness, the ability and willingness to participate in dialogue, and the capacity and willingness to deal with differences.
To gain insight into these competencies, we have based the research outline on Goodlad’s curriculum model, further developed in the Netherlands by Van den Akker (Van den Akker, 2003; Goodlad, 1979; Thijs & Van den Akker, 2009). They state that a curriculum can be analysed at six levels:
1. the ideal curriculum: the general objectives of a programme.
At this level we examine the principles, characteristics, objectives and the methodology of Philosophy with Children - in the way it has been developed by the ‘Centre for Philosophy with Children’ in the Netherlands - and the ideas about democracy and democratic education that guide the curriculum. In order to do this, we have mainly analysed documentation of the Centre for Philosophy with Children. The Centre’s principles and views, aims and methodology advocated are the main themes in the analysis.
2. the formal curriculum: the curriculum operationalised into concrete goals, resources and materials.
This level involves an analysis of ‘Philosophising is done like this’. We have particularly focused on analysing the principles, aims and methodology, as described in the (teacher’s) manuals.
3. the interpreted curriculum: the interpretation made of the programme by the teacher.
Here we examine the ideas and interpretations of teachers regarding the theory of Philosophy with Children, the material (‘Philosophising is done like this’) and their previous experience with its practice. In the four research schools, we have interviewed the school leaders, and sixteen teachers who carry out the programme. In this research study all age groups throughout the primary school, and their teachers, are involved. All teachers of the four schools involved have received a questionnaire about the significance they attach to the programme.
4. the operationalised curriculum: the actual practised curriculum.
At this level we examine the practice of Philosophy with Children. In doing so, we focus on what occurs during the philosophical inquiries in school. Sixteen inquiries in different age groups are registered and transcripted verbatim. In the analysis of the teacher’s actions, we have mainly looked at the nature of how and the extent to which teachers promote dialogue and philosophical inquiry. For the analysis of the children’s actions we have used a typology which is derived from the work of Canadian educational philosopher Marie-France Daniel (2008). Questions addressed include: how do children reason? Are statements and arguments being questioned and examined? Is there interdependency between the children’s contributions? And do they search together for meaning of the inquired subject?
5. the experienced curriculum: the curriculum as experienced by the children.

At this level we examine how children experience the practice of philosophising. After completion of the above mentioned inquiries, children (from age 9 onwards) received a questionnaire about what they perceived to have happened and how they value this.
6. The effectuated curriculum: that what the children have learnt.
What are the learning outcomes with regard to democratic skills and attitudes? Both the teachers and the children have completed a questionnaire in which they were asked to report on the learning outcomes as perceived by them.

 

further reading: ask for the complete summary